
Hij had een tamme kraai. Ze leefde lang en ze hielden van elkaar. Ze woonde niet in een kooi, kon in alle vier de richtingen vliegen, maar kwam altijd weer thuis.
Vaak bracht ze iets glanzends mee naar huis. Een muntje, een stukje glas, een stuk folie… Hij besloot de kraai te leren alleen waardevolle dingen te brengen en stimuleerde haar daartoe met een speciale traktatie.
De kraai had geleerd en droeg nu allerlei soorten schroot, want hoewel ze het papier van een snoepje van een munt kon onderscheiden, kon ze een munt niet van een flesdop onderscheiden.
Bij kraaien is het instinct om na te apen zeer ontwikkeld. En op een dag vlogen er twee kraaien zijn huis binnen, elk met een spijker in hun snavel.
Hij was verrast, maar trakteerde de kraaien op kaas. Jaren gingen voorbij. In de tuin van zijn huis woont nu constant een groep kraaien, en hij verdient zijn brood met het recyclen van non-ferrometalen en ijzerafval. In de loop van de week verzamelt hij een paar ton. En dat is nog niet eens te spreken over de munten en sieraden. Er is genoeg kaas voor de kraaien en hij heeft ook genoeg gespaard voor een nieuw appartement.
Hij wil alleen niet verhuizen. Waar moet hij nu zonder de kraaien heen? En wie heeft wie getemd?