De sociale aard van Erich Fromm

Voor het begrijpen van de genesis, functies en oorzaken van de ineenstorting van verschillende soorten samenlevingen kan de ontwikkelde theorie van sociale karakter van Fromm veel bieden. Het beantwoordt de vragen: Welke gedragsmotieven, die wijdverbreid zijn onder de massa mensen, ondersteunen dit sociale systeem, en welke vernietigen het? In tegenstelling tot sociologische theorieën, waarin veel niet met elkaar verbonden economische, morele en juridische gedragsmotieven worden genoemd, stelt Fromm voor om een bepaald type sociaal karakter te beschouwen als de verbindende schakel tussen de persoon en de samenleving, waarin verschillende bewuste en onbewuste houdingen met elkaar verbonden zijn en dat meestal ontstaat als gevolg van een bepaalde socio-culturele verschuiving.

Freud verklaarde het karakter van de persoonlijkheid aan de hand van de kenmerken van het doorlopen van de orale, anale en genitale stadia van ontwikkeling. Hij begreep de structuur van het karakter als een verzameling van “bevroren” libidinale en agressieve driften, waarvoor culturele doelen dienen als “rationalisaties”, dat wil zeggen, ze symboliseren verlangens die in de kindertijd zijn gevormd. Freud ging ervan uit dat de sociale omgeving repressief is en daarom is elke normale persoon in zijn ziel een vijand van de cultuur.

Fromm wil met zijn theorie van het sociale karakter de dichotomieën van sociaal en instinctief, extern en intern, egoïsme en altruïsme opheffen. Volgens Fromm fungeert karakter als een substituut, een vervanger voor de dierlijke instincten. Het is sociaal van oorsprong, maar “ingebouwd” in de persoonlijkheid en heeft een dwingende kracht voor deze persoonlijkheid. Door de driften van het karakter te volgen, wensen mensen wat de samenleving van hen verlangt, en haten ze wat in strijd is met haar ideologie. Ze ondersteunen hun gevoelens van zelfidentiteit, verankering en voldoen aan andere existentiële behoeften op een manier die voordelig is voor de samenleving. Dit ondersteunt de stabiliteit in de relaties tussen mensen en de betrouwbaarheid in het nakomen van hun verplichtingen. De samenleving is meer geïnteresseerd in het feit dat haar leden willen doen wat ze moeten doen, dan in het feit dat ze zich duidelijk bewust zijn van wat ze precies doen. Het sociale karakter steunt op een onbewuste, irrationele basis en fungeert als een soort “aandrijfriem” van de samenleving naar de persoonlijkheid. Het is een effectievere en betrouwbaardere manier dan morele plicht of dwang.

Karakterinstellingen manifesteren zich in een breed scala aan relaties. Ze zijn gerelateerd aan natuurlijke, sociale en spirituele waarden. Het object van verlangens en het middel tot bevrediging van wensen kunnen materiële waarden, eigendom, geld, macht, overwinning in concurrentie, kennis, werk, onderdompeling in mythen, spirituele goederen en zintuiglijke genoegens zijn. Karakter is in principe amoraal; een persoon kan voldoening halen uit zowel goede als wrede daden, uit vrijgevigheid en gierigheid. Karakter als instrument van sociale controle is weinig afhankelijk van de intellectuele en morele ontwikkeling, het opleidingsniveau van de persoon en zorgt voor snelle, “onoverwogen” reacties op situaties van een bepaald type. Tegelijkertijd gelooft Fromm dat karakter “productief” en “onproductief”, gezond of neurotisch kan zijn — ongeacht het type samenleving. Een productief karakter wekt creativiteit, bewustzijn van verantwoordelijkheid en liefde op. Een onproductief karakter is isolerend, leidt tot spirituele impasses. Fromm beschouwt het sociale karakter als een waardevolle verwerving voor de samenleving, maar een uitsluitend beroep op dit karakter, zonder de ontwikkeling van verstand en geweten, getuigt van vervreemding en de ongezondheid van zowel de samenleving als het individu.

Hoe wordt het sociale karakter gevormd?

Al in de vroege kindertijd ontstaan onbewuste motieven en complexen. De specificiteit ervan hangt af van het opvoedingssysteem en de ervaren trauma’s. De mate van zorg, vooral van de moeder, de regelmaat van voeding, hulp bij het verwerven van primaire sociale vaardigheden, controle over fysiologische behoeften, en de vormen van straffen en beloningen bepalen de karaktereigenschappen.

In de eerste jaren vindt er ook een differentiatie van karakters plaats. Bijvoorbeeld, overmatige zorg en bescherming bemoeilijken de volwassenwording en vormen een passief, afhankelijk type persoonlijkheid. Onvoldoende of onregelmatige zorg veroorzaakt de een of andere “deprivatie”, dat wil zeggen een tekort aan emotionele en intellectuele prikkels voor ontwikkeling.

Maar de belangrijkste bron van karaktereigenschappen beschouwt Fromm de ervaring van het leven binnen een bepaalde sociale systeem. Vrijheid van initiatief, democratie en de rechtsstaat vormen een actieve, zelfverzekerde, gedisciplineerde en rationeel denkende persoonlijkheid. Een totalitaire staat vormt een autoritaire persoonlijkheid, die Fromm “sadomasochistisch” noemt. Deze persoonlijkheid is niet in staat tot democratische gelijkwaardige samenwerking en functioneert effectief alleen binnen een systeem van overheersing en onderwerping. Een samenleving waarin succes niet alleen afhangt van talent en arbeid, maar ook van het vermogen om zich aan te passen, doodt het initiatief, verzwakt de interne discipline en verantwoordelijkheid. Natuurlijk, binnen elk systeem, door de diversiteit van oorspronkelijke temperamenten en omstandigheden van de micro-omgeving, ontstaan er verschillende typen persoonlijkheden: “autoritaire”, “conformistische”, “receptief-afhankelijke”. Echter, karakters die niet voldoen aan de eisen van het systeem worden ofwel vernietigd, ofwel komen aan de rand van het maatschappelijke leven terecht.

Het sociale karakter is een product van verschillende ideologieën en religies, waarin wereldbeschouwelijke posities, zingeving en overtuigingen zijn verankerd. Ideologie is voor de heersende elite een instrument om de massa’s en hun gemoedstoestand te beheersen.

Volgens Fromm wordt het gedrag van een persoon in zijn meest voorkomende en voorspelbare aspecten bepaald door het sociale karakter. Het sociale karakter neemt in de motiverende structuur van de persoonlijkheid een tussenpositie in tussen de “buitenste” laag van sociale rollen, die veranderen met de status, en de “innerlijke” laag van existentiële waarden, zoals geloof, liefde en hoop, die sterk geïndividualiseerd zijn en mogelijk niet afhankelijk zijn van rollen of karakter.

De onbewuste basis van het sociale karakter maakt het mogelijk om in dit karakter oriëntaties van verschillende en zelfs tegengestelde aard te synthetiseren. Zo is opvoeding in het gezin en op school in belangrijke mate gebaseerd op menselijke waarden. Maar naarmate men ouder wordt, begint men onder druk van de samenleving en ideologie zich te oriënteren op klasse-, partij- en nationale belangen. Op deze manier kan de bereidheid ontstaan om te doden uit liefde voor mensen, te liegen voor een hogere waarheid, enzovoort.

De overheersende types van karakters worden gevormd onder invloed van duurzame omgevingsfactoren, als gevolg van de hele “psychohistorie” van een volk. Net zoals het karakter van een individu wordt bepaald door traumatische ervaringen uit de kindertijd, draagt het karakter van een volk de sporen van historische tragedies en de opeenstapeling van tijdperken. Overwinningen en nederlagen, zorgen en vreugden van onze voorouders zijn vastgelegd in onze ziel, ons denkpatroon, gewoonten en gevoelens. Als een actieve en stabiliserende kracht binnen zijn eigen cultuur, kan hetzelfde karakter een rem op de ontwikkeling en een destructieve factor worden in een vreemde culturele omgeving.

Fromm wijst op de volgende functionele kenmerken van sociale aard.

Ten eerste speelt het een regulerende rol in de structuur van de psyche. Instellingen en oriëntaties reguleren de bevrediging van natuurlijke behoeften. Een persoon kan in armoede leven, in een half-hongerende toestand, maar geen psychologisch ongemak ervaren als de dominante karakterinstellingen op dat moment worden bevredigd. Door in overeenstemming met zijn karakter te handelen, voelt een persoon zich levend, vrij, zelfs als hij zich in een slaven- of afhankelijke positie bevindt. Het karakter vervangt de instincten en verandert in passie. Gobsek had geen behoefte aan voedzaam voedsel, het gezelschap van vrouwen of goede kleding en gaf de voorkeur aan het bewonderen van zijn schatten boven al het andere.

Ten tweede komen sociale instellingen overeen met de hiërarchie van maatschappelijke waarden. De levensenergie van een sociale groep of zelfs een heel volk wordt “gekanaliseerd”, dat wil zeggen, het wordt afgevoerd via bepaalde “kanalen”. Arbeid, oorlog, jacht, gebed, feesten, liefde, vieringen, partijbijeenkomsten, ondergronds terrorisme kunnen zulke kanalen worden voor bepaalde karakters, terwijl ze tegelijkertijd ook vormende factoren zijn. Hierbij wordt een zekere overeenstemming bereikt tussen de “afvoerkanelen” en de set sociale karakters. Men kan veronderstellen dat in elke samenleving ongeveer het aantal leiders, genieën, profeten, gewone uitvoerders en avonturiers wordt gevormd dat nodig is om alle grote en kleine wielen van het sociale mechanisme in beweging te houden. Als dit mechanisme zich plotseling herstructureert – waardoor de verhouding van de kanalen verandert – blijkt dat sommige wielen niet meer gedraaid kunnen worden, terwijl er rondom andere te veel mensen zich verdringen. Ter illustratie van dit idee geven we het volgende feit. In Rusland na de revolutie van 1917 werd het hele systeem van ondernemerschap en individuele economie van bovenaf geblokkeerd, omdat men dacht dat het kapitalisme voortbracht. Als gevolg hiervan vonden veel “oude” karakters geen toepassing meer, en hun dragers werden fysiek vernietigd. De nieuw van bovenaf, vanuit het centrum, gecreëerde speciale productie-structuren konden niet vrijwillig worden ingevuld en daarom was er slavenarbeid nodig. Aan de andere kant moest de vrijgekomen energie van ongebruikte persoonlijkheidstypes ergens worden afgevoerd. Slechts enkele werkterreinen bleven open – politiek, oorlog, bestuur. Daar ontstond een soort oververhitting. Massale bijeenkomsten, demonstraties, “zuiveringen”, repressies, en de voorbereiding op oorlog werden kanalen voor de “ontlasting” van overtollige energie.

Als gevolg van zeventig jaar heerschappij van het Sovjetregime is er een nieuw massaal type persoonlijkheid ontstaan, dat gemakkelijk van bovenaf te sturen is, maar niet in staat is om initiatief te tonen. Dit type vereiste slechts minimale garanties voor bescherming, stak niet veel moeite in het werk, maar vroeg ook geen passende beloning voor zijn arbeid. Vandaag de dag doen zich opnieuw problemen voor met de herverdeling van de energie van de leden van de samenleving en de opvoeding van nieuwe karaktertypen die gericht zijn op het behalen van succes in de markteconomie.

Voor de massa mensen is de bevrediging van sociale behoeften, volgens Fromm, een dringende noodzaak. En als er geen kanalen voor ontlading zijn, neemt de spanning toe en is een sociale explosie waarschijnlijk.

Dergelijke situaties deden zich eerder voor. Fromm merkt op dat in de tijd van de oorspronkelijke accumulatie succes in economische activiteiten werd bepaald door kwaliteiten zoals hard werken, volharding, betrouwbaarheid, zuinigheid en vooruitziendheid. Mensen streefden ernaar minder te consumeren en meer te investeren. In de 20e eeuw ontstonden krachtige trusts en corporaties. Persoonlijke arbeidsethos en zuinigheid stopten met het zijn van de belangrijkste succesfactoren. Communicatieve vaardigheden en het vermogen om een rol te spelen binnen een organisatie kregen veel meer betekenis. In dit verband moest het sociale karakter veranderen. De “consumptie”, “markt”, “conformistische” en machts (“sadomasochistische”) oriëntaties namen toe. Maar voordat er een overeenstemming werd bereikt tussen het type samenleving en de karaktertypes, moesten de westerse democratieën onzekere tijden van stagnatie en verval doorstaan. De onderdrukking van het type kleine bourgeois-ondernemer verklaart de vorming van de autoritaire persoonlijkheid, ook onder het Hitler-regime. De ideologie van het fascisme, zijn symbolen en politieke systeem vormden voor de autoritaire persoonlijkheid een vervanging voor de verloren waarden van de kleine vrije ondernemerschap.

Bij het overwegen van de rol van het sociale karakter in de genesis van het fascisme, analyseert Fromm het “sado-masochistische” autoritaire karakter van de kleine eigenaar, dat de neigingen naar heerschappij en onderwerping combineert. Dit karakter is deels ontstaan onder invloed van de economische verhoudingen van de periode van de oorspronkelijke accumulatie, en deels als resultaat van de protestantse arbeidsethiek.

Het tijdperk van het vroege kapitalisme droeg bij aan de ontwikkeling van kwaliteiten in mensen zoals rationaliteit, vooruitziendheid, vastberadenheid in het bereiken van doelen, precisie, nauwkeurigheid in zaken en het vermogen tot zelfbeheersing. Dit complex van eigenschappen zorgde voor snelle verrijking en een groeiende sociale status. De duurzaamheid en verspreiding van dit karakter werden echter niet alleen verklaard door de economische effectiviteit, maar ook door de nauwe band met de calvinistische doctrine van predestinatie. Laatstgenoemde stelde de nietigheid van de mens tegenover de goddelijke voorzienigheid vast, evenals de onmacht van het individu om zijn of haar lot te beïnvloeden. Het gevolg van deze doctrine was niet passiviteit en inactiviteit, maar daarentegen een dwingende neurotische activiteit. De calvinist bleek te lijken op een neuroticus, wiens minderwaardigheidscomplex een sterke drang naar “supercompensatie” creëert. De calvinist die gelooft in predestinatie, getraind door een gevoel van eigen nietigheid en de vooruitzichten van helse straffen, vormt drie belangrijke compenserende syndromen. De eerste is de drang naar dominantie, exploitatie van de omringende wereld – de natuur, mensen, middelen, kennis. De tweede is onderwerping aan de hogere, rijke, machtige. De derde is “vluchten in werk”. Het beroep werd hierbij niet gezien als een middel om aardse goederen te verwerven, maar als een goddelijke “roeping”, een manier van zelfbevestiging in de eeuwigheid. Arbeid is in wezen irrationeel. Het lijkt van buitenaf opgelegd te worden, heeft geen einddoel en eindigt nooit. De winst die uit professioneel werk wordt verkregen, wordt geïnvesteerd in productie, die uitbreidt en van de mens nog meer toewijding vereist.

Fromm merkt op dat er geen periode in de geschiedenis is geweest waarin de levensenergie van de mens zo volledig in arbeid werd omgezet als in de periode van de oorspronkelijke accumulatie. Het protestantisme was een religie van arbeid en zelfbeperking. Het equivalent van menselijke waarde in die tijd werd kapitaal.

Veel historici en sociologen geloven dat het protestantisme een noodzakelijke voorwaarde was voor de ontwikkeling van het kapitalisme. Zonder de Reformatie zou het kapitalisme niet zijn opgebouwd. Landen die door de Reformatie werden beïnvloed — Engeland, Duitsland, Nederland — haalden snel de katholieke landen, zoals Spanje en Italië, in op economisch gebied.

Maar het protestantse karakter is alleen effectief onder voorwaarden van vrije concurrentie en een relatief stabiele economie. In een tijd van monopolies en economische moeilijkheden garandeert hard werken en zelfbeheersing geen welvaart. Belangrijker worden eigenschappen zoals moed, flexibiliteit, avontuurlijkheid en het vermogen om risico’s te nemen.

Na de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog ontstond er in Duitsland onder de brede massa’s een gevoel van onzekerheid over de toekomst. Inflatie vernietigde in enkele uren miljoenenfortuinen, opgebouwd door tientallen jaren van hard werken. De arbeidsethiek verloor zijn betekenis. Echter, het karakter dat hierdoor was gevormd, kon zich niet in enkele jaren herstructureren. De behoefte aan zelfbevestiging door middel van rationeel werk, overheersing en onderwerping bleef bestaan. In deze tijd ontstond het fascisme, zowel als politieke beweging als ideologie. Laatstgenoemde verspreidde zich juist omdat het de massabeweging symbolen bood die de verloren waarden compenseerden. De drang naar overheersing vond zijn uitdrukking in het gevoel van behoren tot het Arische ras. De drang naar onderwerping kwam tot uiting in de cultus van de leider, in het idee van plicht tegenover de natie. De hoogste roeping werd de bouw van het “duizendjarige” rijk, de “nieuwe orde”. Zo transformeerde het protestantse autoritaire karakter, met behulp van nieuwe symbolen, in een autoritarisme van fascistische aard.

Noch accumulatieve, noch consumptieve karakteristieken zijn nodig in de omstandigheden van de traditionele landbouw. Daarom zijn ze niet wijdverspreid in de landen van Azië en Afrika. Hier wordt aangenomen dat als iemand vandaag te eten heeft, het geen zin heeft om voor morgen te werken. Nauwkeurigheid en voorzorg zijn niet essentieel daar waar arbeid wordt gereguleerd door klimatologische omstandigheden, waar eenvoudig fysiek werk overheerst dat niet door techniek wordt bemiddeld.

Het sociale karakter heeft de neiging om zich uit inertie voort te planten, zelfs wanneer het zijn functionaliteit verliest. Massa’s mensen passen zich langzaam aan nieuwe omstandigheden aan. De overgang van een agrarische samenleving naar een industriële, van individuele ondernemingen naar een gecentraliseerde economie en weer terug, blijkt zeer pijnlijk te zijn, vereist tijd en een goed doordachte strategie.

Ten derde is de informatieve functie van sociale aard belangrijk, die niet alleen emotioneel-wilskrachtige, maar ook cognitieve elementen omvat. Wilskrachtige aspiraties steunen op geloof en kennis. Voor de feodale heer was het geloof in God een garantie voor stabiliteit en het behoud van zijn privileges. Hij was bereid zijn leven te riskeren ter bescherming van de religie. In een kapitalistische samenleving dient het instituut van privébezit als basis voor sociale orde. Daarom staan de meeste burgers kritisch tegenover de kritiek op privébezit en communistische ideeën. Karakteroriëntaties sturen het werk van de intellect: de ene informatie wordt gemakkelijk waargenomen, de andere wordt verzwegen, afgewezen of vervormd. Ideeën die de bestaande overtuigingen en gewoonten ondersteunen, worden geaccepteerd. Een persoon is geneigd te geloven in wat overeenkomt met zijn hoop en stereotypen. Wanneer de werkelijke werkelijkheid niet meer overeenkomt met de karakterinstellingen, is een persoon doorgaans niet geneigd zich intern aan te passen. Hij wendt zich vaker af van de werkelijkheid en wordt ontvankelijk voor symbolen en mythen die zijn al illusoire overtuigingen kunnen ondersteunen. De fascistische mythe of de mythe van het socialisme werden gemakkelijk door de massa’s geaccepteerd, ondanks de werkelijkheid, juist omdat ze aansloten bij onbewuste verlangens en hoop. Het is duidelijk dat irrationele ideologieën vooral gemakkelijk ontstaan bij inactiviteit van de rede, daar waar vrije gedachte wordt onderdrukt.

In de samenleving vinden voortdurend botsingen en “kruisingen” van karakters plaats. Sommige hiervan worden sterker, groeien en het aantal hun dragers neemt toe. Andere verzwakken en degenereren, terwijl hun dragers “naar de bodem” van de samenleving zinken. Er komen ook “kruisingen” en “mutaties” van persoonlijkheidstypes voor. Uiteindelijk vestigen zich intern stabiele karakters die economisch en politiek effectief zijn. Populaire persoonlijkheden brengen soortgenoten voort, geven aanleiding tot nieuwe maatschappelijke bewegingen en integreren zich in nieuwe hiërarchische structuren.

De theorie van het sociale karakter legt goed uit welke rol de “menselijke factor” speelt in sociale processen, voorspelt massagedrag en onthult de tussenliggende schakels tussen economie en ideologie, basis en bovenbouw. Tegelijkertijd is het duidelijk dat sommige types van sociaal karakter een steun vormen voor despotisme of anarchie en bijdragen aan de geestelijke vernietiging van de persoonlijkheid. Andere daarentegen geven een impuls aan creatieve en herboren bewegingen.

Collectief onbewuste

Voor Freud was het belangrijkste onderzoeksobject het individuele onbewuste. Wat gemeenschappelijk was in het onbewuste van veel mensen, beschouwde hij als een archaïsch erfgoed van onze aapachtige voorouders, dat later verdrongen werd door de eisen van de beschaving. Maar toen hij zich ging bezighouden met de interpretatie van religie, kunst, moraliteit en wetenschap – deze waardevolle verworvenheden van de cultuur – realiseerde Freud zich dat, hoewel ze verschijnselen van een ontwikkeld bewustzijn zijn, ze tegelijkertijd geworteld zijn in het onbewuste.

De ontwikkeling van het collectieve onbewuste werd voortgezet door Jung. Fromm maakt ook veelvuldig gebruik van dit begrip. Hij toont aan dat de door Freud ontdekte mechanismen van het onbewuste niet alleen de werking van de individuele psyche bepalen, maar ook het massale bewustzijn. Deze drie fenomenen – het collectieve onbewuste, ideologie, massaal bewustzijn – zijn volgens Fromm nauw met elkaar verweven en in veel opzichten zelfs identiek. In hen werken dezelfde mechanismen van projectie, identificatie, rationalisatie, compensatie en reactieve formaties. Ideologie staat daarbij in een vijandige relatie tot rede en geweten. Wat in het individuele bewustzijn als onlogisch en immoreel zou moeten worden verdrongen, triomfeert in het collectieve bewustzijn, wordt openlijk bevestigd en vernedert de rede. Wensen tot moord en geweld zijn verdrongen uit het geciviliseerde bewustzijn. Maar politieke partijen en staten roepen hun leden en burgers op om te doden, te onderdrukken en te bedriegen, tegen klassen- en nationale vijanden. Ideologie reproduceert een archaïsch type bewustzijn. Het creëert een “beeld van de vijand”, beweert dat klassen- en nationale belangen boven de mensheid staan, predikt haat en spot met degenen die oproepen tot barmhartigheid en liefde.

Al snel begon Jung het bewustzijn en het onbewuste te beschouwen als gelijkwaardige en wederzijds aanvullende sferen. In dezelfde richting wijst Fromm erop dat niet alleen het onbewuste, maar ook het bewustzijn asociaal en immoreel kan zijn, evenals “ongelukkig”, “slavend”, “ziek” en “illusoir”. Het bewustzijn kan de waarheid verbergen en de rechtvaardigheid net zo succesvol negeren als het onbewuste. Tegelijkertijd benadrukt Fromm de culturele waarde van het collectieve, vooral het archetypische onbewuste, dat vrij is van politieke en morele censuur en de ervaringen van vele generaties, de rijkdom van taal, logica en fantasie samenbrengt. Via het onbewuste is de mens geworteld in de natuur, het universum en de geschiedenis. Volgens Fromm vertegenwoordigt het onbewuste de plant, het dier, de samenleving en de cultuur in de mens, zijn verleden en toekomst. Het dient als een bron van creatieve en destructieve driften. Net als het bewustzijn omvat het onbewuste zowel rationele als irrationele componenten.

Het collectieve onbewuste krijgt bij Fromm zelfs een hogere status dan het sociale bewustzijn. Het onbewuste is de gehele mens minus dat deel dat overeenkomt met de samenleving. Juist omdat het bewustzijn sociaal is, is het geen afspiegeling van het maatschappelijke bestaan. Geen enkele samenleving zou kunnen bestaan als al haar burgers een duidelijk beeld hadden van hoe deze is opgebouwd en functioneert. Het verbergen van de waarheid over de samenleving is in veel grotere mate de taak van haar instituties dan het onthullen van de waarheid. De “kaart van de werkelijkheid”, ingebed in het bewustzijn van de meeste mensen, is volgens Fromm een “riool van illusies”, een “mengsel van leugens, passies, vooroordelen en erbarmelijke brokstukken van waarheid”. Het bewustzijn van een individu weerspiegelt slechts een zeer smal segment van de werkelijkheid. Een mens raakt gewend om te denken en te voelen op de manier die het voordeligst en veiligst is. Hij gaat compromissen aan met zijn geweten, niet alleen in daden, maar nog meer in gedachten. Ware kennis van de sociale werkelijkheid, onrechtvaardigheid en het lijden van anderen wordt verdrongen, omdat het als een zware last op het geweten zou drukken. De samenleving streeft ernaar haar essentie voor de burgers te verbergen door talloze barrières op te werpen tegen waarheidsgetrouwe informatie. Het ontwikkelen van een juist beeld van de samenleving is een uiterst moeilijke opgave. De drang naar veiligheid en psychologisch comfort leidt af van de angstaanjagende en bittere waarheden. Het begrip van veel sociale mechanismen is slechts toegankelijk voor degenen die er direct bij betrokken zijn of voor sociologen. Vaak kunnen gewone burgers zich in hun ergste nachtmerries niet voorstellen wat er op een straathoek van hun eigen huis gebeurt. Door de verschillen in begrip en denkrichting van verschillende sociale lagen ontstaat er in het sociale bewustzijn een vage en tegenstrijdige afbeelding van het sociale leven. Daarbij onderdrukken ideologische censuur en beveiligingsinstanties in de kiem publieke discussies, zonder welke het onmogelijk is om gemeenschappelijke ideeën te ontwikkelen die nodig zijn voor het begrip van de samenleving.

Freud beschouwde onbewuste beschermingsmechanismen als individueel-psychologisch. Voor Fromm zijn ze eerder geworteld in het massabewustzijn. Volgens Fromm wordt de integriteit van het massabewustzijn, de stabiliteit van ideologische complexen, niet verklaard door persoonlijk significante waarden, maar door de verbindingen die ontstaan door de interactie van sociale groepen en instituties, en de kruising en botsing van verschillende informatiestromen. “Door de geschiedenis heen,” schrijft Fromm, “is de tafel altijd gedekt geweest voor weinigen en heeft de brede meerderheid niets ontvangen dan de overgebleven resten. Als de meerderheid zich volledig bewust zou zijn van het feit dat ze bedrogen is, zou er verontwaardiging kunnen ontstaan die de bestaande orde bedreigt. Daarom moesten gedachten over de werkelijke structuur van de samenleving onderdrukt worden.”

Freud zag de bron van verdringing in de onbewuste castratieangst. Fromm beschouwt de bedreiging van isolatie als zo’n bron, die boven elke andersdenkende hangt. Mensen gehoorzamen niet alleen aan macht en autoriteit, maar denken ook zoals de samenleving dat vereist. Vrij denken kunnen alleen degenen die in staat zijn om sociale uitsluiting te verdragen. Freud wees op de emotionele bronnen van verdringing. Fromm benadrukt hun normatief-institutionele karakter. Onder de censuurmechanismen die de relatie tussen bewustzijn en onbewuste bepalen, onderscheidt Fromm er drie: taal, logica en sociale taboes.

Als we het over taal hebben, bedoelt Fromm een netwerk van concepten en categorieën die dienen voor het begrijpen, evalueren en systematiseren van levenservaringen – zowel van werkelijke waarnemingen als van producten van de verbeelding. Taalstructuren zijn diep geworteld in het onbewuste en weerspiegelen duizenden jaren aan praktijk. Maar aangezien taal socialisatie plaatsvindt in het gezin, op school en via de massamedia, is het heel goed mogelijk om de dagelijkse taal te vullen met woorden die de officiële model van de samenleving van vandaag vormen en woorden die daar niet in passen uit gebruik te nemen. Een dergelijke situatie wordt afgebeeld in de roman “1984” van D. Orwell. Het aantal woorden is tot een minimum beperkt, en alle woorden die verwijzen naar fenomenen die niet erkend of goedgekeurd werden door de heersende partij, zijn uit de woordenboeken verwijderd. Bovendien is aan veel woorden opzettelijk een tegengestelde betekenis gegeven: het “Ministerie van Defensie” wordt het “Ministerie van Vrede” genoemd, het “Ministerie van Politie” is het “Ministerie van Liefde”. In de Sovjet-ideologische taal was het gebruikelijk om te spreken over de “productie” van dingen, kennis; over wat “geproduceerd” wordt zoals handel, het verstrekken van medicijnen, het ontvangen van burgers. Je zou gewoon kunnen zeggen “we handelen”, “we verstrekken”, “we ontvangen”, maar het onderbrengen van deze verschillende handelingen onder één vage term “productie” maakte het mogelijk om ze te depersonaliseren, ze voor te stellen als iets dat mechanisch gebeurt, en de verantwoordelijkheid van specifieke personen te ontnemen. Voor de ideologische taal is het ook kenmerkend dat neutrale begrippen worden vervangen door waarderende. Een zakenman is een “ondernemer”, een arbeider is een “gewone werker”, een miljonair is een “haai van het kapitalisme”. Voor het versterken van de emotionele klank van woorden en de ideologisering van het dagelijks leven worden militaire termen gebruikt: “literaire front”, “strijd voor de vrede”, “ideologische diversie”. Op deze manier stelt taal in staat om het denken te controleren.

De tweede censuurmechanisme, dat nauw verbonden is met de eerste, is logica. De regels van de logica zijn, net als de regels van de taal, universeel en menselijk. Maar ze zijn niet moeilijk te omzeilen met behulp van sofismen – schijnbaar overtuigende, maar in wezen valse redeneringen. Sofismen zijn doordrenkt in elke ideologie. Het is ook zo dat er verschillende logica’s kunnen bestaan – bijvoorbeeld binaire, tertiaire. Formele logica is binair, terwijl dialectische logica tertiair is. Wanneer ze abstract worden genomen, zijn ze onverenigbaar, maar in de echte taalkundige communicatie is elke vorm passend en zelfs noodzakelijk. In het verleden coëxisteerden deze logica’s vreedzaam. Maar aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw, in verband met de democratisering van de cultuur en de invasie van halfopgeleide mensen in de politiek, werden propagandistische taken steeds vaker opgelost door de ene logica door de andere te vervangen, met behulp van sofistiek. In de officiële marxistische ideologie kon elke tegenstrijdigheid in uitspraken worden verklaard en gerechtvaardigd, als men het “dialectiek” noemde. De staat sterft door zijn versterking, de moraal van de proletariërs is de universele moraal, vreedzaam samenleven is een vorm van klassenstrijd, enzovoort – dit alles is waar omdat het dialectisch is, of beter gezegd, omdat het voordelig is voor de ideologen. Misbruik van dialectiek kwam ook voor in de psychoanalyse. Hier werd vaak gesproken over de “ambivalentie” van gevoelens en relaties. Bijvoorbeeld, iedereen houdt van en haat zijn vader. Geleidelijk, terwijl het doordringt in het dagelijks denken, creëren “dialectiek” en “ambivalentie” die mentale instelling die Orwell “doublethink” noemde. Doublethink leidt tot intellectuele impotentie, maakt mensen ongevoelig voor absurditeit, de meest brutale leugen. Het onttrekt mensen in het algemeen het vermogen om te denken, omdat blijkt dat men met behulp van rede en logica helemaal niets kan bewijzen, aangezien de waarheid van een uitspraak niet afhangt van de logica, maar van wie, waar en onder welke omstandigheden deze is gedaan. Het gebruik van dialectiek vereist een hoge cultuur van de geest, en bij gebrek daaraan leidt het tot het uitwissen van de verschillen tussen waarheid en leugen, goed en kwaad.

Het derde element van censuur zijn sociale taboes, dat wil zeggen verboden die worden opgelegd aan bepaalde ideeën, gevoelens en uitspraken. Taboevorming is kenmerkend voor primitieve culturen, waar het verboden is om heilige voorwerpen aan te raken of heilige namen uit te spreken. Sociologen spreken van het taboe op gevoelens — bijvoorbeeld medelijden of liefde in jongerenbendes of in het leger, waar wreedheid als een norm voor fatsoenlijk gedrag dient. In ideologisch geladen samenlevingen worden hele gebieden van kennis en het openbare leven taboe. Statistieken over criminaliteit, ecologische gegevens, de samenstelling en financiering van overheidsinstanties, het aantal partijleden, veel belangrijke gebeurtenissen en documenten worden geheim gehouden. Volgens Fromm waren onze voorouders zich meer bewust van de realiteit dan wij. Wij weigeren kennis die ons leven ingewikkelder en zwaarder maakt.

Hoewel veel van Fromm’s ideeën niet origineel zijn, onderscheidt hij zich door een grote flexibiliteit in denken, een fijne historische intuïtie en het vermogen om over de meest complexe zaken geïnteresseerd en toegankelijk te redeneren, gebaseerd op een rijke eruditie. In tegenstelling tot Freud en Jung volhardde Fromm er niet in dat hij alleen psycholoog was. Hij combineerde psychoanalyse op organische wijze met ethiek, antropologie en sociologie. Fromm is verrassend modern. Een ontmoeting met hem stimuleert altijd het denken en geeft een boost van optimisme.

Bron van het verslag: psychowwed.narod.ru

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *