
Er is in het noorden van Rusland het Kirillo-Belozersky-klooster. Een enorme kremlin, dat serieus belegeringen moest afslaan. Een prachtige plek. En dit klooster staat in de stad Kirillov. Nou ja, het staat… De stad is aan het klooster vastgeplakt. Het was altijd een klein dorpje “Kirillovo”, dat aan het enorme klooster groeide, dat ooit, naast dit dorpje, ook 20.000 zielen boeren bezat. Maar Catharina de Grote besloot dat het ongepast was voor een klooster om in een dorp te staan en beval deze plek een stad te noemen, blijkbaar als compensatie voor de onteigening van de grond van het klooster.
De “stad” zelf is uniek. Als je in het centrum van de “stad” staat, zie je recht voor je de enige hotel, en daarachter begint meteen het bos. Achter je eindigt de weg bij het Witte Meer, aan de rechterkant staan een paar huizen en ook daar is het bos, terwijl aan de linkerkant een enorme kloostermuur boven alles uittorent. Eigenlijk kreeg ik de indruk dat de Sovjetautoriteiten daar nooit echt aanwezig zijn geweest. Ja, de bolsjewieken kwamen. Maar de deur van het klooster werd niet voor hen geopend. In werkelijkheid hebben de bolsjewieken wel het een en ander gedaan, maar dat is niet waar het verhaal over gaat.
Hier zijn we aangekomen bij het Witte Meer, we hebben in het hotel verbleven, datzelfde, onder het bos. Nacht. Ik slaap. Dan gaat de telefoon. Terwijl ik half in slaap ben, denk ik: “En hoe heeft iemand geraden dat ik hier ben?” “Hoe hebben ze mijn nummer gevonden?” “Wie heeft me om drie uur ’s nachts nodig?” Ik zoek de telefoon, denk nog steeds na over waarom ik voor iemand belangrijk zou zijn, breng de telefoon, nog steeds half in slaap, naar mijn oor en hoor een snikkende stem, door de ruis heen:
— Hallo!!! Is dit Kirill?
— Nee, dit is Petrov, — antwoord ik en hang op.
Ik realiseerde me pas ’s ochtends dat ik niet adequaat had geantwoord.